Jassenpettenplank
“Leg je boekentas maar in de koffer en je jas op de hoedenplank”, riep opa René tegen zijn kleinzoon Steven van zeven toen hij op een van de vele voorbije regendagen uitzonderlijk met de auto van school werd afgehaald. “Maar opa, ik heb geen boekentas, het is een rugzak”, klonk het uit de kindermond. “OK, mij goed”, antwoordde opa, die de waarheid uit de kindermond wist te waarderen. “En, opa, wat is een hoedenplank?” ging het gesprek verder. “Ik heb geen hoed, en jij toch ook niet, want jij hebt vaak een pet op. Waarom heet het dan niet pettenplank? Of jassenplank, als ik er mijn jas moet op leggen?” Van zoveel logica had opa niet terug, hoewel hij nochtans één en ander gewoon was qua waarom-vragen. De leeftijdskloof van 60 jaar moest het afleggen tegen de kinderlogica.
In de auto begon kleine Steven plots stevig te niezen. Dikke snotteklodders bengelden op zijn bovenlip. “Opa, ik wil een papieren zakdoekje”, smeekte Steven. “Wacht, ik zoek even in het handschoenenkastje”, antwoordde René plichtsbewust. ”Opa, waarom heet dat handschoenenkastje als daar geen handschoenen maar zakdoekjes in liggen?” Hier had René ook niet van terug. “Is het dan geen zakdoekjeskastje?” “Tja, misschien zou dat wel eens beter kunnen zijn”. “Maar er liggen ook boekjes in. Waarom heet het dan niet boekjeskastje?” “Weet je wat jongen? Wij noemen het voortaan autorommelkastje”. “ Ja, top opa! En de plank achter mijn hoofd een jassenpettenplank”.
Ondertussen had opa niet gemerkt dat hij bijna 60 km/u reed, waar 50 het maximum was. Opa vertraagde, maar uiteraard veel te laat. De flitscamera had zijn werk al gedaan. Het zou weer een duur schoolritje worden, minstens 53 euro, krabte opa zich over zijn kale kruin. Maar geen man overboord, gelukkig maar.
Thuis wachtte oma Juliette haar jongens op met een kom dampende dikke broccolisoep, frietjes, kip en appelmoes. Toen het tijd was voor een chocoladefrisco met nootjes van bij de lokale ijsboer, kreeg opa op zijn beurt een idee voor een woordraadsel. Hij dacht aan een reis naar Zuid-Afrika die hij ooit voor zijn werk had gemaakt. Hij diepte zijn schriftje vol onvergetelijk grappige woorden op die hij toen genoteerd had. Gaande van binnenhuisversierder (interieurarchitect), deurklokkie (deurbel) en eetplek (restaurant) over bekfluitje (mondharmonica), muurprop (stopcontact) en blokkiesraaisel (kruiswoordraadsel) tot een moltrein (metro), skootrekenaar (laptop) en lugwaardin (stewardess).
Het werd lachen, gieren, brullen. René en Steven bedachten samen de gekste woorden voor de banaalste dingen die ze in huis zagen. Een beetje in de zin van: Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet. ’s Avonds vergastte René zijn Juliette op enkele pittige woorden voor ‘grote mensen’. Bij een mengeldrankie (cocktail) had zij het raden naar loslappie (vrijgezel), dooskijker (gynaecoloog) en een slippie (kassaticket). Het overbekende amperbroekie (bijna slipje ofte string/reetveter) hadden ze gelaten voor wat het was. Na een staptoer (wandeling) werd wijselijk besloten om dodoes te gaan (te gaan slapen).
Alex – Térieur – Lauwens